Dorp en Buitengebied


Hierbij extra informatie over de wandelroute van 10 km.

-1- Hoosemansstraat

Aan de Hoosemansstraat staat een van de oudste gebouwen van Lage Mierde (Hoosemansstraat 4-6). De oorsprong van dit gebouw gaat mogelijk al terug tot in de vijftiende eeuw (ca. 1470). 

In 1520, toen de parochies van Hooge Mierde en Lage Mierde werden gescheiden, werd de abdij Floreffe-Postel eigenaar. Aanvankelijk baatte de pastoor ook een kleine boerderij aan de Hoosemansstraat uit om te voorzien in zijn levensonderhoud.

In 1604 moest het echter voor een groot deel worden herbouwd omdat een brand flinke schade had veroorzaakt. Bouwheren waren in 1470 de Norbertijnen van de abdij van Averbode. Het werd gebouwd als woning voor de pastoor. Een bestemming die het pand tot 1860 heeft behouden. Het gebouw was vroeger groter. Een deel ervan (waar nu Hoosemansstraat 2 is te vinden) is in de negentiende eeuw afgebroken. In de linkerhelft was van 1672 tot 1803 de schuurkerk van Lage Mierde gevestigd. Aan de functie van schuurkerk herinnert het monumentje op het grasveldje voor het gebouw. Het draagt de titel “Kerkgangers”. Het werd in mei 2013 geplaatst en het is gemaakt door de Lagemierdse kunstenares Lieske Stokkermans-Laureijs. Na 1860 werd het pand o.a. nog gebruikt als gemeentehuis, woning voor de dorpsonderwijzer, brandweerkazerne (links - tot in de jaren 1970) annex woning en woning.

Aan de Hoosemansstraat was vanaf 1883 ook de lagere school van Lage Mierde gevestigd; op de plek waar nu twee kleine woningen staan (nr. 3 en nr. 5). Zowel jongens als ook meisjes volgden er aanvankelijk onderwijs. De seksen werden gescheiden toen de nonnen in 1909 hun school (voor meisjes) aan de Kloosterstraat openden. Tot medio 1961 zou deze situatie blijven bestaan. Beide schoolgebouwen (maar nu weer met een gemengde bevolking) bleven nog in gebruik tot 1967. In dat jaar werd een nieuw schoolgebouw betrokken aan de Broekkant. Intussen bestaat ook dat al weer niet meer. Voor 1883 bevond de Lagemierdse school zich aan het pleintje ten noorden van de kerk. Bij de bouw van de nieuwe school in 1883 werd de befaamde Mierdse goudschat gevonden, bestaande uit 862 gouden munten, een gouden kruis en een gouden ring.

-2- Hogeweg 1

Ongeveer op deze plek bevond zich in de middeleeuwen hoeve “De Schaepsdijck”. Het was een pachthoeve van de abdij van Postel. Na de Vrede van Munster (1648) werd de hoeve geconfisqueerd door de Republiek der Zeven Provinciën, net als alle andere goederen van katholieke instellingen die in de Republiek waren gevestigd. Men was het er namelijk niet over eens of Postel bij de Noordelijke (Republiek) dan wel bij de Spaanse Zuidelijke Nederlanden (het tegenwoordige België) hoorde. Pas in 1785 werd de knoop doorgehakt en ging de abdij officieel bij de Zuidelijke Nederlanden horen, maar de in beslag genomen bezittingen in de Republiek was zij definitief kwijt. In 1715 werd hoeve De Schaepsdijk particulier eigendom. Tot ca. 1970 bleef het een boerenbedrijf. Begin twintigste eeuw werden bij de boerderij twee houten schuren (een grote naast het woonhuis en nog een kleine aan de overkant van het zandpad dat tegenwoordig Hoge Weg heet) gebouwd. De bouwer van deze schuren was een boer uit Zeeland. Hij was naar De Kempen gekomen in het kielzog van de Zeeuwse boeren die door De Utrecht in die tijd naar het nieuwe landgoed werden gehaald. De in typisch Zeeuwse stijl opgetrokken schuren van zwart geteerde planken en met witte randen rond ramen en deuren, vormden een opvallend element op het Kempische platteland. In 1999 brandde de grote schuur volledig af en werd niet meer herbouwd. De kleine schuur was al begin jaren 1970 verdwenen toen de Hoge Weg een stukje werd verlegd.

-3- Vliegtuigcrash Kruisvelden

Op 17 september 1944 stortte aan de Kruisvelden een Amerikaans C-47 transportvliegtuig (Dakota) neer. Dit toestel had voorraden en materiaal afgeworpen boven het slagveld in de omgeving van Arnhem (Operatie Market Garden). Twee van de vier bemanningsleden van het toestel kwamen bij de crash om het leven: eerste luitenant Keith Bertken en tweede luitenant Ross Bader. Enkele onderdelen van het verongelukte vliegtuig zijn bewaard gebleven. Zij worden tentoongesteld in museum “De Bewogen Jaren” te Hooge Mierde. Op 24 maart 1944  verongelukte een Canadese bommenwerper (Lancaster) op landgoed De Utrecht (nabij de Flaes). Zes van de zeven bemanningsleden verloren daarbij het leven. Alleen Mike Fedoruk overleefde deze crash.

-4- Landgoed de Utrecht

Landgoed “De Utrecht” dankt zijn naam aan Levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht die eind negentiende eeuw werd opgericht in de stad Utrecht. Waar nu het bosrijke landgoed te vinden is, strekten zich voor 1900 nog eindeloze heidevelden uit die eigendom waren van de toenmalige gemeentes Hooge en Lage Mierde, Hilvarenbeek en Diessen. De maatschappij kocht deze “woeste gronden” aan als beleggingsobject; in de hoop dat zij na ontginning het nodige rendement zouden gaan opleveren. De uitgestrekte heidevelden van weleer werden door de maatschappij ontgonnen tot bossen voor de productie van hout en tot landbouwgrond waarop een vijftiental pachtboerderijen werd gesticht. In de loop van de eerste helft van de twintigste eeuw ontstond zo een landgoed van circa 2500 hectaren. Tegenwoordig bestaat circa 60% van het landgoed uit bos en 30% uit landbouwgrond, incl. een grote golfbaan. 10% werd nooit ontgonnen. Daar zijn nog steeds heideterreintjes met vennen te vinden. Via AMEV en Fortis kwam het landgoed in handen van de huidige eigenaar ASR. Een stuk bos aan de Scheidijk (gemeentegrens tussen Hilvarenbeek en Reusel-De Mierden) is sinds enkele jaren ingericht als natuurbegraafplaats.

-5a- Breevense heide

Om akkerland op zandgrond vruchtbaar te houden is regelmatig bemesting nodig. Tot dat inzicht kwam men echter pas in de twaalfde eeuw, toen er in onze streek al zo’n 4500 jaar landbouw (en veeteelt) werd bedreven. Vóór de invoering van de bemesting moesten boeren steeds weer nieuwe akkers aanleggen omdat de oude na een paar jaar hun vruchtbaarheid hadden verloren. Telkens moest hiervoor een stuk van het oerbos, dat zich na de laatste ijstijd op de hogere gronden had ontwikkeld, wijken. Op de verlaten landbouwgronden en op de plekken die voor de winning van bouw-, brand- en allerlei geriefhout waren ontbost, liet men vee grazen. Dit had tot gevolg dat er zich op die plaatsen geen nieuw bos kon ontwikkelen. Er ontstond daar na verloop van enige tijd een heidevegetatie. Ook werden grote delen van het oerbos gebruikt om er vee in te hoeden. Omdat daardoor de meeste jonge bomen werden afgevreten of vernield, degenereerden deze stukken bos geleidelijk en ontwikkelde zich ook daar een heidevegetatie. Ook na de invoering van de bemesting, toen er een einde kwam aan het oude landbouwsysteem en het akkerland niet meer telkens hoefde “op te schuiven”, is er nog veel bos verdwenen met name voor de winning van hout. Toen rond 1500 ook de natte oerbossen in de beekdalen tot hooilanden waren ontgonnen, was er van het oorspronkelijke oerbos bijna helemaal niets meer over. Omdat er in de loop der eeuwen ook nauwelijks nieuw bos was aangeplant, vond je rond 1500 enkel nog bomen in de singels rond de beemden en in de dorpen en buurtschappen rond huizen en boerderijen. Een situatie die tot eind negentiende eeuw is blijven bestaan. In de vier eeuwen tussen ca. 1500 en ca. 1900 veranderde het Kempische landschap nauwelijks. Het bestond uit open, boomloos akkerland rondom de woonkernen en beemden in de beekdalen. Daaromheen strekten zich eindeloze en eveneens boomloze heidevelden uit, bezaaid met tientallen grotere en kleinere vennen.  Deze heidevelden waren in gemeenschappelijk gebruik bij de plaatselijke boeren. Zij lieten er hun vee grazen en staken er plaggen. De mest van het vee en de heiplaggen (als strooisel in de stallen) waren onmisbaar bij het vruchtbaar houden van het akkerland. Op natte plekken werd heiturf en klot (uit verlande vennen) gestoken als brandstof voor het haardvuur. De paars-bloeiende struikheide zorgde vaak voor een rijke honingoogst. Toen eind negentiende eeuw de kunstmest werd uitgevonden en er een einde kwam aan het nijpende mesttekort dat er voordien altijd had bestaan op de zandgronden, werden binnen enkele decennia bijna alle heidevelden (die rond 1810 eigendom waren geworden van de gemeentes) ontgonnen tot landbouwgrond of beplant met (naald)bossen. Hier en daar bleven restanten behouden, zoals rond het Panneven en het Zwartven en de Moerbleek te Hooge Mierde, rondom de Flaes en het Goor op landgoed De Utrecht en het kleine restje van de Breevense Heide tussen de Beekakkersweg en de Poppelsedijk. Typisch planten van heidevelden zijn: struikheide (droge plekken) en dopheide (natte plekken). Het hoge gras dat tegenwoordig veel op heidevelden is te vinden, heet pijpenstrootje. Het doet het zo goed vanwege de tegenwoordig hoge stikstofneerslag uit de atmosfeer. Als een heideveld niet wordt “beheerd” verandert het na niet al te lange tijd weer in bos. Vormen van beheer zijn o.a.: bomen verwijderen, begrazing door paarden, koeien of schapen, plaggen e.d. 

-5b- Ontginningsbossen

In het begin van de twintigste eeuw werd het grootste deel van de heidevelden in onze streek ontgonnen. Die heidevelden veranderden deels in landbouwgrond, deels in dennenbossen. Ook de gemeente Hooge en Lage Mierde liet destijds een flink deel van haar heidegrond beplanten met dennenbomen (Grove Den en Zwarte Den). Deze boomsoorten stellen weinig eisen aan de bodem. Zij waren bijzonder geschikt voor de productie van mijnhout (stuthout voor de steenkoolmijnen) waarnaar in die tijd een grote vraag bestond. Zo ontstonden de “gemeentebossen” van de Wellenseindse Heide, de Weeldse Heide en de Turnhoutse Heide. Tegenwoordig is er natuurlijk geen vraag meer naar stuthout. Het hout dat nu in de dennenbossen wordt gewonnen, wordt voor heel veel verschillende doeleinden gebruikt. Sinds de jaren 1980 worden steeds meer dennenbossen geleidelijk omgezet in gemengde bossen. Bosvakken met enkel bomen van een en dezelfde soort die allemaal ook nog even oud zijn, veranderen daarbij in vakken waarin diverse soorten groeien met een heel gevarieerde leeftijdsopbouw. Het bos gaat er daardoor natuurlijker en leuker uitzien, er kunnen in zo’n bos meer planten- en diersoorten leven (de biodiversiteit wordt groter) en zo’n bos is beter bestand tegen ziektes, plagen en klimaatinvloeden. Dood hout dat vroeger heel secuur uit de bossen werd verwijderd omdat men bang was dat dat ziektes en plagen zou veroorzaken, blijft tegenwoordig  gewoon in het bos. Paddenstoelen, mossen, insecten en vogels profiteren daar weer van. Ook dit komt de biodiversiteit weer ten goede.

-6- Vennen

De meeste vennen in onze omgeving zijn zogenaamde “uitwaaiingsvennen”. Zij zijn ontstaan in de laatste ijstijd toen hier een koud en droog klimaat heerste en er nauwelijks plantengroei was. Harde zuidwestelijke en westelijke winden bliezen in die tijd grotere en kleinere kuilen uit in het droge en losse zand. Het zand werd niet ver verplaatst, maar werd vaak aan de noordoost- en oostkant van zo’n stuifkuil weer in de vorm van lage duintjes afgezet. De uitstuiving ging gewoonlijk door tot een harde en vastere bodemlaag (bijvoorbeeld een leemlaag) was bereikt. Na de laatste ijstijd, die circa 10.000 jaar geleden eindigde, vulden de uitgestoven kuilen zich met water. Bij vennen met een waterdichte bodem is dat regenwater. Er zijn echter ook vennen die mede “gevoed” worden door grondwater. Voor de grote heide-ontginningen van de eerste helft van de twintigste eeuw kwamen in De Kempen en de zandgebieden van Nederland en België duizenden vennen voor. De meeste daarvan zijn bij de ontginningswerkzaamheden verdwenen. In de gemeente Reusel-De Mierden zijn er gelukkig nog wel wat te vinden, o.a.: Het Goor, De Flaes en De kleine Flaes, Het Wurvenbosven, Het Zwartven, Het Panneven en Het Voortje. De laatste twee bevatten meestal weinig of geen water. Een paar Lagemierdse straatnamen herinneren nog aan enkele bij de ontginning van de Neterselse en Mispeleindse Heide verdwenen vennen: Meirweg (Oud en Nieuw Meir) en Karneikweg (Karneijkven). De Neterselse en Mispeleindse Heide, die zich uitstrekte tussen de Dunsedijk in Lage Mierde en De Ruttestraat in Netersel, werd pas in de tweede helft van de jaren 1950 ontgonnen; niet meer met behulp van schop, kruiwagen en kipkarretjes, maar met grote graafmachines en bulldozers; toen een bijzondere bezienswaardigheid voor de jongens uit het dorp!

-7- Voedselbos

Het voedselbos Lage Mierde aan de Beekakkersweg: een plek waar het zoemt van het leven, met het gevoel van een paradijs. Waar voedsel in overvloed groeit, waar je tot rust kunt komen en met de natuur mee kunt werken. Een plek waar mensen geïnspireerd raken en waar mooie ontmoetingen ontstaan. Het voedselbos is een initiatief van de Dorpsraad Lage Mierde. In 2022 een aparte stichting opgericht voor het ontwikkelen en beheren van het voedselbos. 

Zie voor meer informatie: www.voedselboslagemierde.nl

-8- Standerdmolen

Rond 1913 verhuisde de Lagemierdse windmolen vanaf zijn oude standplaats aan het Vloeieind naar de Hoogemierdseweg (perceel waar nu de woning Hoogemierdseweg 11-a is te vinden). Lang is de molen op zijn nieuwe plek niet meer in bedrijf geweest. Op 8 februari 1933 werd hij door een storm omver geblazen en niet meer herbouwd. Sinds begin jaren 1930 beschikte het dorp namelijk ook al over enkele door dieselmotoren aangedreven molens waar men voor het malen van graan terecht kon.